zaterdag, oktober 18, 2008

Kazarca leeft, maar elders
Ik ben dus gestopt. Met bloggen. Hier.
Ik ben elders weer verdergegaan. Met andere kleuren. Dat werkt verfrissend.
Daar schrijf ik over de sportschool, want dat is een onuitputtelijke bron van bizarre gebeurtenissen en verbluffende mensen. Ik schrijf ook over het nieuws en mijn werk maar eigenlijk is dat hetzelfde. En ik schrijf over mijn Nieuwe Man. Die is zo leuk! Hij wacht me op op Schiphol en geeft me bloemen, hij zegt dingen als "Ik ga je houden" en hij is lief, zo lief, dat kan ik niet in woorden vatten.
Kortom ik sport, ik werk, ik bemin, en ik blog. Maar niet meer hier.
So long.

dinsdag, oktober 23, 2007

Hij leerde me dat ik eten af moest laten koelen voordat ik het invroor. En dat ingevroren dingen negen maanden goed blijven. Anders lag de kanker op de loer. Maar misschien sloeg hij zijn eigen raad in de wind want de kanker is hem komen halen en hij geeft geen raad meer, geen goede en ook geen slechte.

donderdag, september 27, 2007

Dois Rios
In Dois Rios, twee uur bergop en bergaf wandelen van de beschaving, staat een dorp. De lange brede rechte straten lijken verlaten. Door het hele dorp verspreid zitten een paar mensen op de verhoogde straatrand, het stukje onderrug tussen broek en shirt dat vrij is wordt gekieteld door het vele gras en onkruid, stel ik me voor. Ik voel zelf fantoomjeuk en kan het niet laten te krabben. Het dorp bestaat verder uit hitte en ruisende palmbomen en het geluid van de zee. Sommige van de vervallen huizen hebben een schotelantenne.

Op het einde van de lange hoofdlaan liggen de resten van een oude gevangenis, waar ooit zware criminelen opgesloten werden. De fundamenten en wat brokstukken staan er nog, overgroeid met gras en onkruid en beklad met wereldse graffitti die onwezenlijk overkomt op zo'n desolate plek. Op de eerste verdieping is een grote ruimte -ooit een massacel?- die met tralies en een groot hangslot afgesloten is. De stoffige grond lijkt in geen jaren belopen, maar uit het vertrek schalt de vreemdste muziek. Het lijkt wel Braziliaanse country met Beatlesinvloeden. Het klinkt heel vrolijk, maar ik krijg er koude rillingen van. Ik voel me weggelopen uit een aflevering van Lost.

Mijn nieuwe vrienden en ik vluchten naar het verlaten strand. Meer dan een kilometer hagelwit zand, zee, twee rivieren, voor ons alleen. Uitkijkend over de oceaan vertelt een van hen me dat hij bij de US Air Force werkt. Het moet niet gekker worden.

dinsdag, september 18, 2007

Overdag loop ik rond in Rio, bezoek ik marktjes, de Cristo Redentor, de Pão de Açúcar en probeer ik bussen en metro´s uit. 's Avonds zit ik op de bank met André en Vivi, bij wie ik een weekje couch surf. We praten over Rio, het leven, Europa en Brazilië, we zitten op elkaars golflengte en lachen wat af. André werkt in een restaurant en studeert voor kok. Als hij thuiskomt duikt hij de keuken in en maakt bruschetta's voor Vivi en mij, pasta's en Caipirinha. André's zus en haar vriendje nemen me mee om de Morro da Urca te beklimmen, het is een vermoeiend maar mooi pad en het ruikt naar het bos zoals dat vroeger rook, in Brussel bij de kinderopvang van de VRT. Joao praat wat Spaans, Juliana praat wat Engels en ik praat wat Portugees. Joao praat alleen maar in wij, in Juliana en ik, en ik erger me tegen de sterren op, maar dat is niet erg want het bos ruikt lekker en het uitzicht is prachtig en ik zweet mezelf kletsnat en de volgende dag heb ik spierpijn.

Na een week Rio de Janeiro trek ik naar Ilha Grande. Vivi doet me beloven dat ik bij Ciro ga logeren, een vriend van haar die er voor staatsbosbeheer werkt. Ik kan moeilijk anders dan instemmen. Ik ontmoet hem bij het kantoor vlak bij de haven. Hij draagt een boswachtersuniform, het ziet er schattig uit. Hij brengt me naar zijn spartaans ingerichte huis. Stapelbedden, een bank, een tv, een dvd-speler. In een mengeling van Spaans en Portugees leg ik hem uit dat ik de volgende dag een hotel ga zoeken, hij vindt het best. Hij raadt me Dois Meros aan. Dois Meros is een oase. Ik zie twee kamers en kies de duurste. De eerste week vakantie heeft me zo goed als niets gekost, dus ik vind dat ik wel een feestje mag bouwen met mezelf. Mijn kamer heeft een heel groot bed en een binnenplaatsje met een verroeste wenteltrap, een tafeltje en een hangmat. Ik voel me de koningin van het eiland en heb zin in de dagen die voor me liggen. In de wandeling naar de andere kant van Ilha Grande, waar ruïnes van een oude gevangenis aan de zee liggen, in het boottochtje met kapitein Igor, in mijn hangmat.

vrijdag, september 14, 2007

Antonia en Edoardo
'Don’t talk', drukt Vivianne me op het hart. ‘Dan merken ze niet dat je geen Braziliaanse bent, en dan laten ze je met rust’. Ik denk iets anders over dat soort dingen, maar ik knik braaf ja en haal mijn latinaloopje uit de kast om zwijgend de deur van het appartement achter me dicht te trekken.

In de lift knoopt de buurvrouw een praatje met me aan. We lopen samen naar het pleintje aan de voet van de straat waar verkopers slippers, kranten, fruit, gebakken vlees en koffie aanbieden. Onderweg komen we een paar andere buurvrouwen tegen. Ze blijft staan, zoent hen op beide wangen, maakt een praatje en loopt weer verder. Tegen mij zegt ze vanalles in het Portugees en ik probeer vanalles terug te zeggen maar dat gaat heel moeizaam alemaal. Ze schrijft het nummer van de bus naar Copacabana op een briefje en Antonia en haar huisnummer op een ander, zoent me op beide wangen en loopt de andere kant op.

In de bus maak ik een praatje met een jongeman die ingenieur is en voor kok studeert. Hij stapt samen met mij uit in Copacabana, brengt me naar een barretje op een straathoek en bestelt voor zichzelf een klein glaasje koffie waar hij veel suiker in doet. Voor mij laat hij een groot glas komen met een paarsbruine substantie, ijskoud, zoet en vezelig. Het is gemaakt van fruit uit de amazone en het ligt als een steen op mijn maag. De jongeman moet weg, ik zoen hem op beide wangen en hij lacht. Hij vraagt hoe ik heet. Hij heet Edoardo. Hij steekt de straat over.

donderdag, augustus 30, 2007

Routebeschrijving

Via Buken rijden we Veltem binnen. De kronkelweg langs de boerderijen en de velden en na de laatste kronkel is daar het dorp. Met links De Wijk, waar Lien woonde en de onthaalmoeder en ook Matthias en Michael. Matthias die geadopteerd was uit Colombia en zijn broer Thomas ook, maar ze leken niet op elkaar want de een had kroeshaar en de ander niet, ‘en zo leerde ik voor het eerst over Latijns-Amerika en etnische diversiteit’, vertel ik. We rijden verder het dorp in met links kapsalon Kristel, ‘waar ooit een stukje van het oor van Phillippe afgeknipt is, zo zoemde door de klas’.

Op het einde van de straat slaan we af voor het frietkot – ‘de beste friet van heel België koop je in Veltem’ – en gaan we richting de Nonnen. Daar zaten andere kinderen op school. ‘Dat was een andere klasse, een andere wereld, de Nonnen, van integratie tussen de Nonnen en wij van de gemeenteschool was absoluut geen sprake’, leg ik uit. We rijden de brug over. ‘Daar links heb ik vijf jaar lang elke ochtend op de trein staan wachten,’ en we rijden de berg op ‘en deze berg moest ik vijf jaar lang elke dag opfietsen’, zeg ik er stoer bij. ‘Totdat ik een vriendje vond wiens moeder een auto had zo groot dat mijn fiets erin paste, dat was de vondst van de eeuw’.

Ergens op de berg slaan we rechtsaf en zigzag ik vlot maar keurig de straatjes door die me tot aan de Nieuw Straat leiden. ‘De Nieuw Straat heeft nu een echte straatnaam maar toen wij den Berg nog onveilig maakten, was de Nieuw Straat nog gewoon de Nieuw Straat en stonden er nog geen huizen en dat was handig want dan konden wij auto’s verdekt parkeren en vieze dingen doen. Mochten we daar zin in hebben gehad, natuurlijk’, vertel ik.

Na de nieuw straat gaan we links en dan weer rechts en daar komt de eeuwige hondenuitlater ons tegemoet – we knikken beleefd gedag – en daar loopt de moeder van dat meisje met een baby. ‘Dat meisje heeft een baby en haar vriend heeft haar verlaten nog voor hij vader werd’, weet ik, want ik woon er niet meer, maar ik blijf op de hoogte. Iets verder bij het huis tussen de bomen stoppen we. ‘Zo’, zeg ik. ‘Daar zijn we dan’, en we stappen uit.

Ballet

Het voelt zoals het toen voelde, bij de eerste balletles van het nieuwe schooljaar. Mijn nieuwe balletschoentjes en de tutu, de pasjes die ik alvast oefende op mijn kamer. Weken daarvoor was eindelijk de folder van de turnkring aangekomen. Daarin had ik watertandend aan moeder getoond wat ik wilde doen. Alles waar je een pakje voor aanmoest, daar wilde ik op. Ik maakte er ook tekeningen over. Hordes meisjes met pakjes die op elkaar stonden en in elkaar klauterden. Ik heb nu geen pakje want dat kan niet meer op mijn leeftijd maar wel nieuwe sportschoenen en een broek. Ik merk dat ik vaker huppel en draai als ik alleen ben, en af en toe betrap ik mezelf op een arabesque. Mijn lichaam en ik hebben een nieuwe passie en het voelt weer net als toen, met de balletschoentjes en de tutu en de spanning want ik mocht weer.

dinsdag, maart 27, 2007

Lentekind
Uit de radio klinkt Boris Gardner. Hij brengt me terug naar een paar zomers geleden. De nacht ruikt naar lente. Een eend drijft voorbij aan de andere kant van het wijdopen raam. Verderop praten mensen in het licht van de lantaarns. Flarden van hun gesprek drijven binnen. De lucht is licht van beloftes en mijn hoofd en lijf nemen ze graag over.

maandag, maart 12, 2007

De fotograaf en zijn archief
"Boom Boom Boom Boom, I want you in my room" schalt de transistorradio in de uitgeholde boomstam waarin we de Bani oversteken, een zijtak van de rivier Niger, de laatste hindernis voor de heilige stad Djenné. De fotograaf neemt een foto van mij met achter me de man die ons met een grote stok naar de overkant manoeuvreert. Voor zijn archief, lacht hij, onder de zoektermen "toerisme" en "Afrika".

Onder diezelfde zoektermen komt ook een foto van mij die in een cirkel dansende vrouwen getrokken wordt, mannen met djembés op de achtergrond (mijn hevig protest mocht niet baten).
Soms krijg ik het label expat. Wanneer ik verveeld sta te kijken hoe de chauffeur benzine uit een jerrycan in de auto met pech giet, midden in de brousse. Terwijl ik wat koop van een meisje met een baby op haar rug, aan de andere kant van het raam van de landcruiser.

Eet ik met mijn handen uit een kom rijst met pindasaus op de grond voor me, omringd door vrouwen met kleurrijke hoofddoeken om hun hoofd geknoopt, dan ben ik de antropologe voor in zijn archief.

In de boomstam op de rivier Bani kijk ik weg van de lens, naar een man die op de rug van een paard de rivier oversteekt. Hij gaat tot aan zijn middel onder, het paard kan zijn hoofd nog maar net boven water houden.

"Let's spend the night together, from now until forever", vraagt de transistor, "Boom Boom Boom Boom".

vrijdag, maart 09, 2007

Aan de Fleuve in Ségou

Op het strand van de rivier Niger is het een bedrijvigheid van jewelste. Een moeder en haar twee dochters doen de afwas in de branding. Een man loopt op en neer met een groene emmer om iets verderop zijn witte auto en zichzelf te wassen. Ezels grazen op een stukje gras aan de pier.

Kinderen en jonge mannen komen kijken naar die twee Toebabs. De ene fotografeert, soms met en soms zonder telelens, de ander schrijft, zittend op de pier, in een Hemaschriftje.

Kinderen ravotten in het rode zand, een man graaft een put. Of maakt een berg. Een schuit vol mensen wordt door een schipper voortgeduwd met een grote stok.

Venetië met andere kleuren en in het Bambara. Met een balkende ezel op de achtergrond en vlak na het vrijdaggebed. De mannen dragen meer wit vandaag en ook meer jurken.

Kleren liggen te drogen, uitgespreid op het zand. De pont komt aan, met daarop een auto, twee brommers, een fiets en een vrouw met bananen in een schaal op haar hoofd. De mannen lopen van de pont af, het strand op. Ze gaan een ezel met een kar met daarop een jongetje met een zweep tegemoet. De zon gaat bijna onder.

Weblog Commenting and Trackback by HaloScan.com